Minister weigert extra onderzoek naar toename veteranenziekte | Vakblad Legionella
561
post-template-default,single,single-post,postid-561,single-format-standard,ajax_fade,page_not_loaded,,qode-title-hidden,qode_grid_1300,qode-theme-ver-10.1.1,wpb-js-composer js-comp-ver-7.0,vc_responsive

Minister weigert extra onderzoek naar toename veteranenziekte

Deze zomer bracht het RIVM een rapport uit waarin stond dat het aantal Nederlanders dat de veteranenziekte oploopt, de afgelopen jaren is gegroeid. De minister van Infrastructuur en Milieu, Melanie Schultz van Haegen, ziet hier echter geen aanleiding in voor aanvullend onderzoek. Zo bleek onlangs uit haar antwoorden op een aantal Kamervragen over deze kwestie. 

TweedeKamer-lid Cem Laҫin (SP) stelde eerder een aantal schriftelijke vragen aan de minister, naar aanleiding van berichtgeving over het feit dat steeds meer mensen veteranenziekte krijgen. Een van de vragen van Laҫin was of de minister bereid is nader onderzoek te doen naar de oorzaak van deze toename. In antwoord op die vraag stelt Schultz van Haegen dat het aantal gemelde patiënten in 2016 vrijwel even hoog is als in 2010, en dat de toename van het aantal ziektegevallen over de afgelopen jaren ‘vele’ oorzaken kan hebben: “een verbeterde diagnose (…), een betere uitvoering van de meldplicht door de arts, maar bijvoorbeeld ook de weersomstandigheden kunnen hierbij een rol spelen. Vooral bij hevige regenval na een relatief warme periode, ziet het RIVM een toename van het aantal gemelde patiënten.” De minister geeft  aan dat ze daarom geen aanleiding tot nader onderzoek ziet.

BRL 6010
Op de vraag wat de status is van herzieningsplannen met betrekking tot Beoordelingsrichtlijn (BRL) 6010 inzake legionellapreventie, stelt de minister dat een werkgroep is gestart met voorbereidingen voor de aanpassing. In de nieuwe BRL 6010 “moet beter worden geborgd dat risicoanalyses en beheersplannen, opgesteld door adviesbureaus, van voldoende kwaliteit zijn. Doel van de aanpassing is uiteindelijk om enerzijds het aantal besmette personen te laten dalen, maar ook om te voorkomen dat eigenaren onnodig veel geld uitgeven aan het opstellen van risicoanalyses en beheersplannen, en het uitvoeren van beheersmaatregelen”, aldus de minister.
Daarnaast stelt ze dat de resultaten van inspecties die uitgevoerd worden in het kader van toezicht op het Drinkwaterbesluit “een langzame verbetering” tonen als het gaat om naleving van de huidige richtlijnen. Schultz: “Afhankelijk van de doelgroep varieert de naleving van 50% bij campings tot 75% bij ziekenhuizen”.

Biologische luchtwassers en opwarming van waswater
Een andere vraag van Laҫin betrof het gebruik van biologische luchtwassers en de opwarming van waswater bij industriële luchtwassers in de veehouderij. Hier is eerder onderzoek naar gedaan door Wageningen UR Livestock Research, dat onder andere als aanbeveling gaf om nader onderzoek naar een aantal aspecten te verrichten (zoals naar de waswatertemperatuur, en de mogelijkheid dat legionella overleeft bij de aanwezigheid van andere organismen in het waswater). Ook hierbij ziet de minister echter geen aanleiding voor extra onderzoek. Een andere aanbeveling van de onderzoekers uit Wageningen is om standaard druppelvangers toe te passen bij biologische luchtwassers, als technische maatregel om de verspreiding van in het waswater aanwezige micro-organismen en endotoxinen te beperken. Volgens Schultz van Haegen wordt hier momenteel onderzoek naar verricht en wordt bij nog meer stallen de emissie van endotoxinen gemeten; aan de hand van de resultaten daarvan zal worden besloten of regelgeving wordt aangepast en of het noodzakelijk is om standaard druppelvangers te gaan gebruiken.

‘Licht toezichtregime’
Tot slot stelde Kamerlid Laҫin de vraag hoe de minister zeker wil stellen dat een mogelijke toename van legionella niet het gevolg is van een lichter toezichtregime voor bedrijven. Hierop stelt Schultz dat een ‘licht toezichtregime’ pas vorm kan krijgen “als het vertrouwen bestaat dat een lichter regime geen nadelige gevolgen geeft op het nalevingsgedrag”. Onder een licht toezichtregime wordt verstaan dat er geen (actief) toezicht meer wordt verricht bij een bedrijf. “Maar dit zal alleen aan de orde kunnen zijn bij bedrijven met een laag risicoprofiel en bij bedrijven met een hoog risicoprofiel die aantoonbaar kunnen en willen naleven en daarmee een voorbeeldfunctie hebben voor anderen.”